De Oligocene flora van Manosque (Zuid-Frankrijk)
Al vele malen zijn wij in zomervakanties naar een vindplaats van
plantenfossielen uit het Oligoceen in Zuid-Frankrijk geweest.
Problemen bij de determinatie
De flora van Manosque
|
Iets over de geologie
De Saporta plaatste de flora van Manosque in het Aquitanien. d.w.z. in de
onderste etage van het Mioceen. Later onderzoek, onder meer aan de hand van
zoogdiertandjes, die in enkele lagen zijn aangetroffen, wees uit dat de lagen
afgezet zijn in het middelste deel van het Oligoceen (Rupelien, Stampien).
Er strekte zich toen een groot, onregelmatig gevormd meer uit met een diameter
van 40 tot 60 km. De omtrek van dit meer komt in
grote lijnen overeen met de omtrek van de huidige Oligocene afzettingen.
De diepte van het meer varieerde sterk, evenals de hoeveelheid neerslag in
het gebied. In de loop van het Oligoceen hebben zich dikke lagen kalken en
mergels afgezet. In perioden van droge hitte werden door indamping dikke
lagen gips gevormd. In tijden van vochtige hitte ontstonden op ondiepe plaatsen
moerassen. Het veen dat zich daarbij vormde is omgezet in lignietlagen
(bruinkool), die in de kalk- en mergellagen zijn tussengeschakeld. Dit ligniet
is tot even na de Tweede Wereldoorlog op verschillende plaatsen ontgonnen
in dag- en mijnbouw. De sporen van deze activiteit zijn nu vrijwel uitgewist
op enkele oude, soms volgelopen groeves na.
In bepaalde niveaus komen op sommige plaatsen resten van planten voor, die in het fijne slib op de bodem van het oorspronkelijke meer waren terechtgekomen en daarin goed bewaard zijn gebleven. Het is deze flora die hier wordt beschreven. Zie de tabel.
Landschap en klimaat in het Oligoceen
De fossiele flora van Manosque is enerzijds zeer gevarieerd, maar anderzijds ook onvolledig. De planten moeten gegroeid hebben onder subtropische omstandigheden. Daarop wijst de aanwezigheid van palmen, Diospyros, Laurus, Caesalpinites, Cinnamomum, Glyptostrobus en vele andere. Het zijn planten waarvan de verwanten nu vooral veel voorkomen in Oost-Azië. Er komen echter ook planten voor die thuishoren in de gematigde streken: berken, elzen, eiken, beuken, essen, enz., planten waarvan de nakomelingen nu nog algemeen in Europa groeien. Van de kruidachtige planten zijn alleen waterplanten als waterlelie en hoornblad (Ceratophyllum) en oeverplanten als varens, egelskop en zegge bewaard gebleven. De meeste plantenresten zijn dus over een afstand verplaatst alvorens ingebed te worden in de modder van het strand en de bodem van het meer. Opvallend is dat er maar heel weinig bebladerde takken gevonden worden.
Het beeld dringt zich op van
een groot, subtropisch meer met waterlelies en lotusplanten, omzoomd door
oevers met varens, egelskop, zegge e.d.. In de bossen daaromheen bevonden
zich laurierachtigen, enkele palmen, en vele andere subtropische bomen. Verder
groeiden er, misschien op de hellingen van bergen, eiken, beuken, berken
en andere planten die een wat gematigder klimaat nodig hadden. In de herfst
en bij stormen werden bladeren afgerukt en getransporteerd. Ze kwamen voor
een deel in het water terecht, zonken naar de bodem en raakten onder de modder
waar zij bleven liggen. Totdat dit herbarium zo'n 30 miljoen jaar later geopend
werd.
Hans Steur