Een beknopt overzicht van de ontwikkeling van de flora
II. Carboon en Vroeg-Perm |
I. Siluur en Devoon |
In het Carboon (zo'n 355 tot 295 miljoen jaar geleden) maakte de plantenwereld een geweldige ontwikkeling door. Dat kwam waarschijnlijk door de goede groeiomstandigheden. Het was namelijk warm en vochtig op bijna alle continenten. Nooit in de geschiedenis van de Aarde zijn er meer bossen geweest dan in de tweede helfst van het Carboon. Zelfs het Zuidpoolgebied stond er vol mee. Pas in het allerlaatste deel van het Carboon werd het kouder.
Plantenfossielen uit het Onder-Carboon vind je niet vaak. In Schotland
komen wat plekken voor waar ze gevonden worden,
zoals aan de
kust bij Edinburgh (zie foto rechts). In het Boven-Carboon is er echter een
overvloed aan plantenfossielen in de buurt van kolenlagen te vinden. Vanwaar
dat verschil tussen Onder- en Boven-Carboon?
Dat komt doordat zich in het Laat-Carboon in grote delen van 'Europa' en
elders in de wereld enorme moerassen vormden, die heel lang bleven bestaan.
Daarin vormden zich veenlagen, die later door de druk in de aardkorst in
steenkool omgezet werden. Van tijd tot tijd werden deze moerassen overstroomd
waardoor de nog levende planten in modder werden ondergedompeld en zo konden
fossiliseren. Daarom vind je de plantenlagen net boven de kolenlagen. In
de Piesberg bij Osnabrück kun je dat goed zien. Vlak onder de kolenlagen
bevinden zich de wortellagen. Daarin worden de resten van wortels van de
bomen gevonden die in het 'steenkolenmoeras' groeiden.
In het Vroeg-Carboon komen deze moerassen veel minder voor en daar vond
fossilisatie vooral plaats in rivieren en delta's. De planten hadden dan
al een grote afstand afgelegd en waren erg beschadigd voordat ze
versteenden.
De
plantenrijkdom rondom de kolenlagen is
enorm. Jammer genoeg zijn veel kolenmijnen gesloten en
zijn de methoden van winning niet fossiel-vriendelijk meer. Je kunt nog
steenkolenfossielen vinden in en bij de Piesberg (zie foto links), bij
Ibbenbüren (waar de kolen op 1400 m diepte wordt gewonnen en de afvalsteen
op een stortberg wordt gegooid), bij Eygelshoven in Limburg, waar een oude
stortberg wordt afgegraven en op verschillende plaatsen in België, b.v.
bij Charleroi. In Glasgow zijn in het Victoriapark stronken te bewonderen
van oeroude wolfsklauwbomen (zie foto rechts).
Je vindt vooral delen van wolfsklauwbomen (wortels, bastafdrukken, bebladerde
takjes, sporenkegels), van paardenstaartbomen (idem), zaadvarens en varens,
kruidachtige wolfsklauwen (Sphenophyllum) en van Cordaites,
een voorouder of verwant van de huidige coniferen. Determineren van de vondsten
is niet gemakkelijk maar er zijn wel goede boeken voor (zie
literatuurlijst).
In het steenkolenmoeras leefden natuurlijk talloze diertjes, maar de kans
dat ze fossiel werden was erg klein. Vandaar dat vondsten van deze spinachtigen,
miljoenpoten, insecten en degenkrabjes erg schaars zijn. Klik
hier om fossielen van deze
diertjes te zien.
Vooral de wolfsklauwen deden het goed: de boomvormige
wolfsklauwen, zoals Sigillaria en Lepidodendron, konden meer
dan 30 m hoog worden (zie foto links). Ook de paardenstaartbomen
(Calamites, zie foto rechts ) maakten een bloeitijd door. Ze bereikten
hoogten van 20 m. Paardenstaarten zijn gemakkelijk te herkennen doordat de blaadjes in kransen aan de takken en stammen zitten. Bij zo'n krans zit in de stengel een diafragma, ook wel een knoop genoemd. Daardoor zijn de takken en stammen in vakken verdeeld, net als bij de nog levende paardenstaarten. Klik op de foto's om blaadjes, bast en sporenaren te zien van deze planten. Meer informatie over Sigillaria, Lepidodendron en Calamites. |
Verder kwamen er heel veel zaadvarens voor (zie foto links).
Dat zijn naaktzadige planten met varenachtige bladeren. Ze zijn vaak moeilijk
van echte varens (sporenplanten) te onderscheiden doordat de bladeren
zo op elkaar lijken. En bovendien worden de zaden die deze zaadvarens vormden,
als fossiel bijna altijd los gevonden. Een aangehecht zaad is een grote
zeldzaamheid. Bij fossielen van echte varens zie je soms nog de sporendoosjes
op de bladeren zitten in de vorm van kleine knobbeltjes of kuiltjes (zie
foto rechts). Zowel de zaadvarens als de echte varens waren in veel gevallen bomen. Klik hier voor een determinatietabel van varens en zaadvarens van de Piesberg en Ibbenbüren. |
Een belangrijke boom in het steenkolenmoeras was nog de Cordaites. Deze had lange lintvormige bladeren, die wel 75 cm lang konden worden. Sommige soorten vormden een soort mangrovebos, andere groeiden op drogere plekken. Meestal worden stukken van deze bladeren gevonden. Cordaites was een van de hoogst ontwikkelde planten van het Boven-Carboon. Het was een naaktzadige plant en hij is verwant met de nu nog levende coniferen. Lang heeft men gedacht dat de coniferen rechtstreeks afstamden van de Cordaites, maar nu denkt men dat Cordaites en de coniferen een gemeenschappelijk voorouder hebben. Klik hier voor meer informatie over Cordaites |
Aan het einde van het Carboon gingen de boomvormige wolfsklauwen en
paardenstaarten achteruit, vooral doordat de moerassen verdwenen en ook doordat
het kouder werd. Toch waren er in het allervroegste deel van het Perm nog
enkele steenkolenmoerassen, zoals bij Manebach in Thüringen (Dld). Daar
worden dan ook nog steenkolenlagen met de bijbehorende plantenlagen gevonden
zoals die ook in het Carboon gebeurde.
Maar al spoedig begonnen de omstandigheden in het Perm te veranderen
...