De boomvaren PsaroniusPsaronius is een uitgestorven boomvaren, die leefde in het Laat-Carboon en het Perm en die zijn grootste verbreiding had in allerjongste Carboon (Stephanien) en het Vroeg-Perm (Rotliegendes). Hij kon 10 tot 15 m hoog worden en droeg een kroon van Pecopteris-bladeren. Het grote aantal Pecopteris-fossielen dat in het Stephanien en het Onder-Perm gevonden wordt, geeft aan hoe sterk Psaronius verbreid was.
Naakt- en bedektzadige bomen hebben secundaire diktegroei, waardoor
zij stevige houtige stammen kunnen vormen. Boomvarens, inclusief
Psaronius, hebben die niet. Zij hebben een andere manier om toch een
stabiele (schijn)stam te vormen. Vanuit de centrale vaatbundel splitsten zich bij Psaronius ook bladstelen af. Deze waren relatief dik omdat de bladeren 2 à 3 meter lang waren. Het bovenste deel van de stam had (nog) geen wortelmantel en onder de kroon waren de littekens van afgevallen bladeren te zien. Lager in stam werden deze bladlittekens bedekt door de wortelmantel. |
Bij de stad Chemnitz (Sachsen, Duitsland) worden veel verkiezelde
stammen van Psaronius (en andere boomsoorten) gevonden, doordat daar
in het Vroeg-Perm, zo'n 290 miljoen jaar geleden, een enorme vulkaanuitbarsting
heeft plaatsgevonden. Vooral de verkiezelde wortelmantels leveren, na zagen
en polijsten, prachtige beelden op doordat de houtige kern van de worteltjes
stervormig is. Men noemt deze fossielen wel
Staarsteine (sterrenstenen). De celstructuur
buiten de houtkern is meestal niet bewaard gebleven en de ruimte is opgevuld
met agaat.
Klik op de foto voor meer detail en voor de sterrenshow. |
Madensteine Uit coal ball-vondsten uit de VS is bekend dat de bladeren van Psaronius van het Pecopteris-type waren. Men heeft namelijk bladstelen met aangehechte bladveren gevonden. Aan veel van deze blaadjes zitten ook nog sporangia. Deze zijn op karakteristieke wijze met elkaar vergroeid tot synangia. Pecopteris-blaadjes met zulke synangia heten Scolecopteris.
Op enkele plaatsen in Sachsen, bij Dresden en bij Chemnitz, worden
verkiezelde stenen gevonden, die
Pecopteris/Scolecopteris-blaadjes
bevatten. In de volksmond heten ze 'Madensteine'
omdat men in het verleden dacht dat de stenen vol met fossiele maden zaten.
Het materiaal, waaruit deze Madensteine bestaan, wordt Hornstein of chert
genoemd. |
Vroege vormen van Psaronius zijn bekend uit het Namurien van
Schotland en het Onder-Pennsylvanian van Illinois. In het Westfalien A en
B was dit geslacht nog relatief zeldzaam en in het Westfalien C en D breidde
het genus zich uit. In het Stephanien en in het Vroeg-Perm had
Psaronius zijn grootste verbreiding.
De verschillende soorten groeiden in zeer diverse milieus: nat laagland,
nat bosgebied met veenvorming, maar ook op periodiek droge terreinen. Pas
later in het Perm, toen het klimaat op veel plaatsen erg droog en heet werd,
verdween Psaronius.
Interessant is
nog dat uit fossielen duidelijk is geworden dat op en in de wortelmantel
van Psaronius veel epifytische varens groeiden. Ook klommen liaanachtige
varens en zaadvarens langs Psaronius-stammen omhoog. Er zijn stammen
gevonden met wel acht klimassen van één plant. De worteltjes
van deze epifyten worden vaak aangetroffen tussen de worteltjes van
Psaronius. Door hun afwijkende structuur vallen ze direct op.
Ik dank de volgende personen voor hun
medewerking:
de heren Knut Nestler en Dr. Bernd Tunger uit Chemnitz en Jürgen Meyer
uit Zwickau voor de stukken Psaronius die zij mij gegeven hebben
de heren Dr. Ronny Rößler, directeur van het Museum für
Naturkunde in Chemnitz, en Dr. Hans-Jürgen Weiss uit Rabenau voor
de prachtige foto's, die ze mij ter beschikking gesteld hebben
en natuurlijk mijn maatje Hans de Kruyk uit Leerdam, die de preparaten en
veel van de foto's heeft gemaakt.
Top