De stengels gaven grote aantallen wortels af, die, net als alle wortels,
naar beneden groeiden. Ze vormden binnen de schijnstam een viltige mat rondom
de stengels.
De schijnstam zat vol met worteltjes. Ze vulden alle ruimte tussen de stengels
op.
Aan de wortels zaten wortelharen waarmee binnen de stam water kon worden
opgenomen. Deze wortelharen zijn soms zeer goed geconserveerd, vooral in
de onderste stukken van de stam.
De structuur van de wortels is anders dan die van
de stengels. In het midden zit het houtweefsel en het floëem. De houtvaten
zitten in twee onderling loodrechte vlakken en meestal zijn er twee tot vier
houtvaten met een zeer grote doorsnede bij.
De cellen tussen de houtvaten vormen het floëem. De dikke ring daaromheen
is de bast of schors. Het grootste deel daarvan wordt gevormd door de middelste
ring die uit zeer taaie cellen bestaat. Deze hebben een buitengewoon dikke
wand. Het is deze laag die de wortels, en daarmee de schijnstam, de nodige
stijfheid gaf.
De buitenste schorslaag bestaat uit dunwandige cellen. Deze laag is
vaak vervallen waardoor er een lege ruimte is tussen de opperhuid en het
steunweefsel.
Bij oude wortels is het houtweefsel weggerot en is de kern
leeg.
De diameter van een worteltje varieert van 0,2 tot 1,2 mm.
Klik op de foto om hem te vergroten: