Stigmaria
en boomstompen van wolfsklauwbomen II I
|
|
Afb.
12. Foto uit 1887 van
The Fossil Grove, het versteende ‘woud’ van stompen van wolfsklauwbomen
in het
Victoriapark te Glasgow. Tegenwoordig is een deel ervan overdekt en te
bezichtigen. |
Complete
wortelstelsels
Min of meer complete Stigmaria-stelsels
zijn er betrekkelijk
weinig bewaard gebleven. Een bekend voorbeeld is dat van het museum Am
Schölerberg in Osnabrück (Afb.13). Het is in 1886 ontdekt in de
Piesberg en in
delen geborgen en later weer in elkaar gezet. De diameter van het
stelsel is
zo’n 8 m en het weegt drie ton..
Een zeer fraai wortelstelsel is (ook) in 1886 gevonden in een groeve in Clayton (Yorkshire) door Prof. Williamson. Deze heeft het op eigen kosten laten uitgraven en opstellen in het Manchester Museum (afb. 14). De diameter bedroeg oorspronkelijk 9 m maar wegens plaatsgebrek is deze in het museum tot 6 m beperkt.
Thomas
& Seyfullah
(2015) beschrijven een fossiel ‘woud’, gevonden in een groeve in
Brymbo,
Noord-Wales. Het betreft 20 rechtopstaande stammen die tot 1,5 m in
doorsnede en
tot 2,5 m hoog zijn. Deze hebben echter geen bewaard gebleven Stigmaria. In een wat hoger gelegen laag
is een tamelijk compleet wortelstelsel gevonden dat helemaal
blootgelegd is en
waaruit ze conclusies konden trekken over de wijze waarop dit stelsel
bewaard
is gebleven.
De 20 boomstompen die
zonder Stigmaria geconserveerd zijn,
zijn gevonden in een 2 m dikke laag schalie/kleisteen die naar boven
toe
overging in het iets minder fijnkorrelige siltsteen. De stam met de Stigmaria is gevonden in een
zandsteenlaag. Het stelsel heeft een diameter van zo’n 5 m en de stam
is 50 cm
dik en 1,7 m hoog. Het wortelstelsel is helemaal uitgegraven om het te
conserveren (Afb. 15). In dezelfde laag
is een losse Stigmaria-as gevonden
van 8 m lang.
Hoe
ontstaat zo’n
versteend ‘woud’? Algemeen wordt aangenomen dat de wegrottende delen
van stam
en wortelstelsel worden opgevuld met sediment dat vervolgens verhardt.
De vraag
is echter hoe de vorm van de stam en de ondergrondse delen behouden
blijven bij
dat proces. Bij het fossiel van Brymbo bleek aan de buitenkant een dun
hard
bruin laagje ijzeroxyhydroyde (FeO(OH)) te zitten. Dit mineraal wordt
ook vaak
op de bodem van meren en kreken gevonden en het ontstaat als
ijzerhoudend water
in contact komt met zuurstof in plantencellen.
Dit laagje kan er voor zorgen dat de vorm van stam en Stigmaria
intact blijft als het inwendige vergaat en wordt
vervangen door sediment. De uiteinden van de wortelstelsels ontbreken
bijna
altijd, wat vrijwel zeker komt doordat die uit zachter materiaal
bestonden en
dus sneller vergaan.
Wellicht heeft dit proces zich
ook bij sommige andere stelsels heeft afgespeeld.
Afb. 15. Stigmaria-stelsel van Brymbo. Uit Thomas & Seyfullah (2015). Foto: B. Thomas. |
Afb. 16. De lagen uit het Carboon bij Joggins (Nova Scotia, Canada). Een groep excursiegangers kijkt naar een boomstomp in de afzetting. Foto: L. Nichol. |
Bij Joggins in Nova Scotia
in het uiterste noordoosten van Canada is het in elk geval anders
gegaan. Al
bijna twee eeuwen lang is de kust bij het plaatsje Joggins een bekende
vindplaats van stammen en stompen van Carbonische wolfsklauwbomen (Afb.
16).
Door de getijdenverschillen tot 12 meter en door heftige stormen en
regens
brokkelen de kliffen aldaar geregeld af. Daarbij komen steeds nieuwe
stamdelen
tevoorschijn, die overigens in gemiddeld drie jaar weer door de erosie
verdwijnen. Waar de plek vooral beroemd door geworden is, is het feit
dat in
sommige van die stammen resten van Carbonische viervoeters gevonden
zijn. De
beroemdste daarvan is de Hylonomus lyelli,
het oudste reptiel dat tot nu toe gevonden is. Het 20 cm lange diertje
is
ontdekt door Dawson in 1852, en in 1860 door hem beschreven. Pas zo’n
100 jaar na
de vondst werd ontdekt dat het om een reptiel ging.
De beroemde geoloog Lyell heeft
daar samen met Dawson verzameld.
Door
stijging en daling
van de zeespiegel in het Laat-Carboon verdronken de moerassen van tijd
tot tijd
en werden ze weer opnieuw gevormd. De onderlopende gebieden werden door
enorme
modderstromen bedekt waarbij de aanwezige bossen werden ingebed in
sediment.
Dat de sedimentatie bij Joggins zeer snel ging, blijkt wel uit het feit
dat de afzettingen
van 900 meter in één miljoen jaar gevormd werden. Na korte tijd
verhardde de
modder zich die de onderste paar meter van de wolfsklauwbomen omsloot.
Het
zachte materiaal, waaruit de stammen grotendeels bestonden, rotte weg
en zo
ontstonden gaten in de grond. Men heeft steeds aangenomen dat dieren
daar in
vielen, doodgingen en bij een volgende modderstroom ingebed werden.
Maar een nieuwe
theorie stelt dat de dieren de holle stamgaten wellicht als schuil- of
woonplek
hebben gebruikt.
De
kust van Joggins is in
2008 op de Werelderfgoedlijst geplaatst.
Waarschijnlijk is de vorming van fossiele ‘wouden’ in de meeste gevallen gegaan zoals bij Joggins, zij het in gematigder vorm want verder zijn er geen plaatsen bekend waar fossiele dieren in de stammen zijn gevonden.
Coal balls, Stigmaria-stelsels
en fossiele ‘wouden’
van boomstompen vertellen veel over de structuur en groeiwijze van de
wolfsklauwbomen in het Carboon. De bomen stonden vrij dicht bij elkaar,
met
uitgebreide wortelplaten verankerd in de moerassige ondergrond. En
hoewel er
veel licht op de bodem viel, was er toch alleen op open, dikwijls hoger
gelegen
plekken ondergroei. Modderstromen, veroorzaakt door snellere
bodemdaling of
stijging van de zeespiegel, verwoestten het woud maar bedden de
onderste delen
van de stammen en de wortelstelsels in. In de verhardende sedimenten
rotten de stammen
en Stigmaria’s weg waardoor holten
ontstonden die later opgevuld werden met nieuw sediment. Doordat er
toch een
discontinuïteit was tussen de afgietsels van de boomdelen en het
omringende
sediment, konden de vormen honderden miljoenen jaren blijven bestaan.
Literatuur
Calder, J.H.;
Gibling,
M.R.; Scott, Andrew C.; Davies, S.J.; Herbert, B.L.. A
fossil lycopsid forest succession in the classic Joggins section of
Nova Scotia: paleoecology of a disturbance-prone Pennsylvanian wetland.
In
Wetlands through Time. ed. S.J. Greb;
W.A. DiMichele. Vol. 399 Geological Society of America Special
Publication ,
2006. p. 169-194
Falcon-Lang H.J., Gibling
M.R., Grey M. 2010. Classic localities explained 4: Joggins, Nova
Scotia. Geol
Today 26(3):108–114
Hetherington, A.J.,
Berry, C.M. , Dolan, L., 2016. Networks of highly branched
stigmarian
rootlets developed on the first giant trees. Proc. Natl. Acad. Sc.i
USA,
113(24): 6695–6700.
Stewart W. A., 1947. A
comparative study of stigmarian appendages and Isoetes roots. Am
J Bot. 34(6):315–324
Taylor, T.N., Taylor E.L. & Krings, M.,
2009. Paleobotany: The Biology and Evolution
of Fossil Plants [2nd Ed]. New
York: Academic Press.
Thomas,
B, 2016. A Carboniferous Fossil Forest in North Wales: Problems and
Potentials
Associated with Developing and Conserving a ‘Soft-Rock’ Site.
Geoheritage, Vol.
8, Issue 4, pp 401–406.
Thomas, B,
Seyfullah,
L.J., 2015. Stigmaria Brongniart: a
new specimen from Duckmantian (Lower Pennsylvanian) Brymbo (Wrexham,
North
Wales) together with a review of known casts and how they were
preserved. Geol. Mag., 152(3): 858–870.