Stigmaria en boomstompen van wolfsklauwbomen I IIIn
de
uitgestrekte moerassen
van het Laat-Carboon groeide een uitbundige vegetatie
van kruidachtige planten en bomen.
Daarin domineerden de reusachtige,
tot 45 m
hoge,
wolfsklauwbomen Lepidodendron
en Lepidophloios alsmede Sigillaria,
die 20 tot 25 m hoog werd.
Naar schatting hebben zij zo’n 60 tot 90% van het plantaardig materiaal
waaruit
later steenkool gevormd werd, geleverd. Je
vraagt je af hoe zulke woudreuzen bij stormen overeind
hebben kunnen
blijven in zo’n drassige omgeving. Het
klassieke antwoord op deze vraag is dat ze een uitgebreid, horizontaal
groeiend
wortelstelsel van een viertal zich herhaaldelijk vorkvormig
vertakkende assen
hadden (zie de eelding hiernaast uit Heimans (1911) : Uit ons
Krijtland).
Toch blijf je twijfelen of dat wel voldoende was om de
grote
krachten van weer en wind te weerstaan.
Het is opmerkelijk dat de vele, vaak zeer verschillende, wolfsklauwbomen allemaal hetzelfde wortelsysteem hebben. Zo hebben Lepidodendron en Lepidophloios stammen en/of zijtakken die vele malen vorkvormig vertakt zijn, terwijl de stammen van Sigillaria slechts hooguit tweemaal vertakt waren. En Lepidodendron had een echte kroon, terwijl de bladeren van Sigillaria slechts een soort reusachtige scheerkwast vormden. De appendices waren 5 – 10 mm dik en ze vertakten zich sporadisch. Of de onderaardse assen echte wortels waren die vergelijkbaar zijn met die van huidige bomen, is discutabel. De appendices zijn namelijk spiraalvormig aan de assen vastgehecht, net zoals blaadjes. Dit wijst er op dat die splitsende assen in feite een soort aangepaste zijtakken waren en de worteltjes aangepaste blaadjes. Ook het feit dat ze na verloop van tijd afgestoten werden, is een eigenschap die ze met blaadjes gemeen hebben. Habitat Vele
generaties van
wolfsklauwbomen vormden dikke veenlagen, die door de druk van
nieuwgevormde
lagen samengeperst werden. Voor de veenvorming was noodzakelijk dat de
bodemdaling gelijke tred hield met de vorming van nieuw veen. Als de
bodemdaling sneller ging, verdronk het het veen inclusief de levende
vegetatie
en werd het bedekt met een laag sediment van modder en/of zand. Verdere
inkoling van het veen tot bruinkool, steenkool en antraciet gebeurde
als gevolg
van temperatuursverhoging. Het antracietstadium werd pas bereikt als de
lagen
op grote diepte belandden of als er magma omhoog kwam waardoor de
temperatuur
zeer hoog werd. Dit laatste kan bij de kolenlagen van de Piesberg het
geval
geweest zijn. De
stijfheid van de stammen
van de wolfsklauwbomen zat vooral in de buitenste laag, die uit
dikwandige
cellen bestond. Het houtaandeel in de stammen was maar gering, dit in
tegenstelling tot de stammen van de huidige loof- en naaldbomen. Men
neemt
daarom aan dat de wolfsklauwbomen een korte levensduur hadden (10 à 15
jaar) en
dat ze snel groeiden (en verteerden).
De
afbeeldingen
4 en 5 zijn van grote stukken Stigmaria ficoides
uit de wortellaag waarbij de appendices die in het splijtvlak liggen te
zien
zijn. Structuur
Dat is ook
het geval in coal balls. Dat zijn in het turfstadium
gevormde concreties van magnesium- of calciumcarbonaat waarin de
plantenresten
tot op celniveau zijn geconserveerd. Ze komen onder meer voor in
Zuid-Limburg,
België, Duitsland en Engeland (Lancashire/Yorkshire) en men
heeft er
met behulp van diverse technieken veel informatie uitgehaald. De
afbeeldingen 9 en 10 hieronder zijn van preparaten die de universiteit
van
Groningen in 1922 in Engeland
heeft aangekocht. Links is een foto van het secundaire hout van een
heel
dunne as van Stigmaria. Het hout is
verdeeld in sectoren door een aantal houtstralen, waarvan de cellen
hier verdwenen
zijn. Vergelijk ook afbeelding 7. Afbeelding
9 is een
doorsnede van een zevental appendices. De smalle vaatbundeltjes daarvan
zitten
in de centrale holte.
|