Terug

Paardenstaarten

Er waren in het Laat-Carboon zowel kruidachtige als boomvormige paardenstaarten. De bomen werden tot 20 m hoog. Ook zij hadden een flink aandeel in de vorming van steenkool.
Paardenstaarten worden gekenmerkt door gelede stammen en takken met diafragma's (knopen). De zijtakken, bladeren en sporenaren staan altijd op de knopen, de bladeren staan in kransen.

Calamites cistiiCalamites
Calamites is de naam van het genus waartoe verreweg de meeste paardenstaartbomen behoren. Het genus wordt vaak in ondergenera verdeeld. De fossielen worden meestal gekenmerkt door ribben in de lengterichting en overdwarse knopen. In deze gevallen gaat het om versteende opvullingen van de centrale holte van een stam of een rhizoom (ondergrondse as met wortelkransen). De ribben zijn de afdrukken van de binnenkant van de houtcilinder.
Onder de knoop zijn bij goede conservering ovale littekens te zien van kanalen die door het merg bij het diafragma liepen (klik op de foto hiernaast). Bij nog betere conservering zijn heel kleine bladlittekens te zien boven de knoop.
Soms worden ook gladde of verweerde paardenstaartstammen gevonden. Het gaat dan om de buitenkant van stam.

Ondergenera van Calamites
Het genus Calamites wordt wel verdeeld in de volgende vier ondergenera.
In het schema hierboven stellen de horizontale lijntjes de knopen voor en de cirkeltjes de zijtaklittekens.

Stylocalamites heeft vrijwel geen zijtaklittekens.
Crucicalamites heeft op iedere knoop zijtaklittekens die op regelmatige afstanden van elkaar zitten. Per knoop verspringen ze.
Diplocalamites heeft op iedere knoop twee zijtaklittekens tegenover elkaar zitten. Per knoop draaien ze over 90 graden.
Calamitina heeft knopen met dicht opeenstaande zijtaklittekens gevolgd door meerdere knopen zonder littekens. Boven de knoop met de littekens zit een kort internodium (stengeldeel tussen twee knopen). Dit wordt gevolgd door in lengte toenemende internodiën, totdat weer een knoop met littekens optreedt.

Deze indeling en de reconstructies van Calamites-bomen, die vaak op landschapsreconstructies te zien zijn, stammen uit de twintiger jaren. Het is intussen duidelijk dat deze indeling kunstmatig is, maar voor determinatie is hij bruikbaar. Nieuwere reconstructies tonen deze bomen met een groeivorm, die vergelijkbaar is met die van een boomvaren of een palm, met een stam zonder zijtakken en bovenin een kroon die bij deze reuzenpaardestaarten bestond uit meerdere kransen van zijtakken, die periodiek afgeworpen werden als er weer nieuwe gevormd werden.

Calamites cistiiCalamites (Stylocalamites) cistii is te herkennen aan het feit dat de stamdelen tussen twee knopen langer zijn dan breed. Er zijn geen littekens van zijtakken.

Calamites suckowiiCalamites (Stylocalamites) suckowii heeft daarentegen stamdelen die breder zijn dan lang. Ook hier zijn geen zijtaklittekens.

Calamites undulatusCalamites (Stylocalamites) undulatus heeft zigzagvormige ribben.

C. rugosus of carinatusCalamites (Diplocalamites) rugosus of C. carinatus Beide soorten hebben twee of drie flinke zijtaklittekens met een vrije binnenruimte. Ze zijn alleen te onderscheiden als de buitenkant van de stam bewaard is gebleven: C. rugosus heeft dan een ruw oppervlak en C. carinatus een glad.
Calamites goeppertiiCalamites (Calamitina) goeppertii heeft op sommige knopen een ring van littekens van zijtakken. Vaak is bij deze soort de buitenkant van de stam gefossiliseerd. Op een knoop staan de taklittekens meestal dicht tegen elkaar aan.

Kegel van een paardenstaartboom
Palaeostachya of Calamostachys

Sporenaren van paardenstaartbomen
Kegels van een paardenstaartboom
Palaeostachya en Calamostachys zijn sporenaren van paardenstaartbomen. Ze zijn te onderscheiden van de kegels van wolfsklauwbomen doordat de steriele en de sporangiëndragende schubben in kransen staan. De twee genera zijn in de praktijk bij platgedrukte fossielen, zoals van Ibbenbüren, maar zelden uit elkaar te houden. Het onderscheid is alleen bij heel goede conservering te zien. Bij Palaeostachya zitten de gesteelde sporangia in de oksels van de schubben, bij Calamostachys zitten ze midden tussen twee knopen aan de stengel vast. Naar Stewart & Rothwell (1993).

Kegel van een paardenstaartboom
Palaeostachya of Calamostachys

Annularia en Asterophyllites
Annularia en Asterophyllites

De bladeren van de paardenstaartbomen waren relatief klein. Ze worden verdeeld in twee genera.
- Annularia: met bladkransen waarvan de blaadjes aan de basis met elkaar vergroeid zijn en
die daardoor in één vlak liggen; de bladkransen zijn cirkel- of ellipsvormig (links)

- Asterophyllites: met bladkransen waarvan de blaadjes schuin omhoog staan (rechts).

 Annularia radiataAnnularia radiata heeft smalle, lancetvormige blaadjes die toegespitst zijn. Ze zijn gemiddeld 10 - 15 mm lang. Meestal worden losse bladkransen gevonden.

Annularia galioidesAnnularia galioides heeft heel kleine blaadjes (meest 2 - 4 mm lang) met enigszins afgeronde top. Per krans gemiddeld 8 blaadjes.

Asterophyllites equisetiformisAsterophyllis equisetiformis heeft kransen van vrij stijve, iets gebogen, schuin omhoogstaande blaadjes. De soort A. longifolius heeft kransen met meer blaadjes (rond de 30), waarbij de blaadjes ook langer en slapper zijn.

Asterophyllites grandisAsterophyllites grandis heeft kransen van een tiental zeer kleine (2 - 4 mm) boogvormig omhooggebogen blaadjes.

Asterophyllites charaeformisAsterophyllites charaeformis heeft nog kleinere blaadjes dan de vorige soort. Deze zijn vaak wat haakvormig omhooggebogen. Verder zijn er maar 4 of 5 blaadjes in een krans.

Calamites ondergronds
Wortels van paardenstaartbomen
Paardenstaartbomen hadden rhizomen. Dat zijn ondergrondse stengels met knopen waaruit worteltjes groeiden. Deze worteltjes zijn zelf niet geleed. Van tijd tot tijd groeide er uit zo'n knoop ook een nieuwe spruit, waaruit een boom ontstond. Op deze wijze konden er Calamites-bossen ontstaan waarin weinig andere planten en bomen konden groeien. Naar Taylor et al. (2009).

Pinnularia


Van de worteltjes worden twee soorten onderscheiden.

Pinnularia capillacaea
(afbeelding boven) heeft wortels waarbij de zijworteltjes in twee rijen liggen.

Bij Myriophyllites gracilis zijn de zijworteltjes onregelmatig ingeplant.

Sphenophyllum
Dit is een geslacht van kruidachtige paardenstaarten met op de knopen kransen van wigvormige, al dan niet ingesneden blaadjes. De bladkransen liggen meestal als cirkels of ovalen op het splijtvlak van het gesteente. De knopen zijn wat verdikt en de stengels zijn drie- tot zeskantig. Het aantal blaadjes per krans is meestal 6, 9 of 12. Sommige soorten hebben meerdere bladvormen aan dezelfde plant (heterophylie).

Sphenophyllum heeft vaak sterk behaarde stengels, en blaadjes die eindigen in haakvormige structuren. Hoewel individuele stengels heel lang kunnen worden, is hun doorsnede altijd relatief klein en nagenoeg constant. Men neemt daarom aan, dat deze stengels niet zelfstandig rechtop konden staan en dat Sphenophyllum een klimplant was of een dichte struikvormige begroeiing vormde vergelijkbaar met onze huidige braamstruiken.

Sphenophyllum cuneifoliumSphenophyllum cuneifolium heeft kransen met driehoekige, aan de buitenrand scherp getande blaadjes. De plant vertoont heterophylie en heeft diep ingesneden blaadjes aan de dikkere assen. Het is een algemeen voorkomende soort. Sphenophyllum myriophyllumSphenophyllum myriophyllum is een vrij zeldzame soort met heel smalle blaadjes die iets boven de aanhechting gevorkt zijn.

Top