De wolfsklauwen van Ibbenbüren
Wolfsklauwbomen vormden een belangrijk onderdeel van de moerasbossen
van het Laat-Carboon. De meest voorkomende genera waren Lepidodendron,
ook wel schubboom genoemd, en Sigillaria, ofwel de
zegelboom. De Nederlandse namen verwijzen naar de vorm en plaatsing
van de bladkussens, resp. bladlittekens op de stammen. De bladkussens van
Lepidodendron zijn ruitvormig en staan in spiralen, de bladlittekens
van Sigillaria zijn min of meer zeshoekig en staan in verticale rijen,
gescheiden door ribben.
Naast deze genera zijn er nog enkele minder algemene, zoals
Lepidophloios en Asolanus. De wolfsklauwbomen leverden het
grootste deel van de biomassa, soms tot 75%, die later omgezet werd in
kool.
Merk op dat onderstaande beschrijvingen zich beperken tot de voornaamste
onderscheidende kenmerken. Gebruik boeken als Josten (1991) voor meer
zekerheid.
Lepidodendron of schubboom
Lepidodendron aculeatum (klik op de foto
links) heeft grote tot zeer grote langwerpig ruitvormige bladkussens met
lang uitgetrokken
punten.
Het gaat hier om de bast van de stam. Het eigenlijke bladlitteken is het
ruitje of vierkantje dat iets boven het midden zit. Bij goede conservering
zijn daarin vier indrukken te zien (klik op de afbeelding rechts). Centraal
zit het litteken van de vaatbundel van het blad. Links- en rechtsonder zitten
littekens van het parichnos-weefsel: een sponsachtig weefsel dat uitsluitend
bekend is van Palaeozoische boomvormige wolfsklauwachtigen, en dat vermoedelijk
een rol speelde bij de beluchting van de stam. Ook beneden het bladlitteken
zitten twee parichnos-littekens . Boven het bladlitteken zit het de holte
van de ligula, een klein schubvormig blaadje dat boven op het blad zit en
dat typisch is voor wolfsklauwachtigen. Meestal is deze holte opgevuld met
kolig materiaal.
De bladkussens werden groter naarmate de stam dikker werd. Ze konden
uiteindelijk een lengte van wel 10 cm bereiken. Op een bepaald moment groeide
de bast echter niet meer mee en werd de buitenste laag afgeworpen, zoals
bij de moderne kurkeik. Veel fossiele stamresten van boomvormige
wolfsklauwachtigen zijn afgeworpen bastresten.
|
Lepidostrobus is de kegel
(sporenaar) van Lepidodendron. Hij bestaat uit een as met dicht opeen
staande, sporangia dragende, schubben. Deze staan loodrecht op de as maar
de top is omhooggebogen. Lepidostrobus is meestal moeilijk te
onderscheiden van Sigillariostrobus.
In de meeste gevallen zijn de kegels heterospoor. De microsporen zitten dan
in de het bovenste deel van de kegel, de macrosporen in het onderste
deel. |
Een enkele maal wordt een 'bloem'-achtige structuur
gevonden als in de afbeelding hiernaast. Dit is een dwarse doorsnede van
de sporenkegel, die in het midden de kegelas toont met de daaraan zittende
kegelschubben. De van grote hoogte vallende kegels bleven soms loodrecht
in de moerassige ondergrond staan en werden zo ingebed, wat resulteerde in
zo'n dwarse doorsnede. |
Lepidostrobophyllum hastatum is een van
de vele schubvormige blaadjes waaruit de kegel is opgebouwd. De sporangia
zaten op het kleine, driehoekige deel. L. hastatum is de korte
vorm. |
Lepidostrobophyllum lanceolatum is
een langgerekte kegelschub. |
Lepidophloios
Lepidophloios laricinus heeft bladkussens die, in tegenstelling
tot die van Lepidodendron, breder zijn dan hoog. Bij goede conservering
is in het onderste deel van het bladkussen een bladlitteken te zien.
Bomen van het genus Lepidophloios zagen er net zo uit als
Lepidodendron-bomen maar ze werden minder hoog. De sporenkegels zijn
heel moeilijk van die van Lepidodendron te onderscheiden en worden
daarom veelal ook met de naam Lepidostrobus aangeduid. |
Sigillaria of zegelboom
Sigillaria-bomen
werden minder hoog dan die van Lepidodendron maar ze konden toch een
hoogte van zo'n 20 m bereiken. Terwijl de bladlittekens bij Lepidodendron
klein zijn en op een bladkussen zitten, zijn ze bij Sigillaria
groter en verbergen ze het bladkussen, dat eronder zit.
Net als bij Lepidodendron zijn bij goede conservering de littekens
van de parichnos, de vaatbundel en de ligula te zien (foto links).
Verder zitten de littekens in verticale rijen, meestal gescheiden door
ribben.
|
Schets van de kenmerken van de onderstaande soorten (naar Josten, 1991) |
Sigillaria
ovata heeft rondachtige tot langgerekt ovale bladlittekens die meestal
tamelijk ver van elkaar staan.
Geen rimpels en geen aflopende lijntjes. |
Sigillaria scutellata heeft (vaak)
wat klokvormige bladlittekens met kleine lijntjes vanaf de hoeken. Onder
de littekens zit een duidelijke rimpeling. Afstand van de littekens is 1
tot 3 littekenlengtes. |
Sigillaria laevigata heeft bladlittekens
met puntige zijkanten waaruit lijntjes omlaag lopen. Ze staan op flinke afstand
van elkaar. Geen rimpels. |
Sigillaria tesselata heeft zeshoekige rondachtige
bladlittekens, die verticaal zeer dicht bij elkaar staan. Er is een dwarslijntje
boven de bladlittekens, maar verder zijn er geen rimpels. |
Sigillaria rugosa heeft langgerekte, peer-
of druppelvormige bladlittekens, die op flinke afstand van elkaar staan.
Er is een onregelmatige rimpeling tussen de littekens. |
Sigillaria principis heeft
dwars-elliptische tot rondachtige bladlittekens, die op ruime afstand van
elkaar staan. Er zijn aflopende lijntjes vanaf de zijhoeken en boven het
bladlitteken zit een boogvormig lijntje. Er zijn geen dwarsrimpels. |
Sigillariostrobus is de sporenkegel van de
Sigillaria-boom. Bij onrijpe kegels staan de vele schubben dicht opeen
aan een as, zodat alleen de buitenkant met de omhooggerichte punten te zien
is. Zulke kegels zijn vaak niet te onderscheiden van die van
Lepidodendron. Zodra de kegel rijp was, vielen bij Sigillariostrobus
de schubben af en in dat geval is op de as een zeer langzaam omhooglopende
spiraal van puntjes te zien; bij Lepidostrobus is de spiraalvorm veel
duidelijker en steiler. Complete kegels van Sigillariostrobus zijn
erg zeldzaam. |
Sigillariophyllum is het blad van
Sigillaria. Het is zeer langgerekt en heeft een kiel aan de onderzijde.
Deze bladeren worden bijna altijd los gevonden.
|
Syringodendron
Syringodendron
is de stam van Sigillaria waarvan de bast met de bladlittekens afgeworpen
is.
De ribben zijn dan nog wel te zien alsmede de parichnos-littekens
('hazensporen') |
Stigmaria
Stigmaria
is de naam van de worteldragers van zowel Lepidodendron- als
Sigillaria-bomen. Ze waren vlak uitgespreid, vertakten zich
vorksgewijs en konden zo een groot oppervlak beslaan. Op deze wijze konden
de bomen ook in moerassig milieu goed overeind blijven. Als de kleine worteltjes
waren verdwenen, bleven ronde littekens (stigmata) achter. |
Asolanus
Asolanus camptotaenia is de enige soort van dit genus. Het gaat
om een boom waarvan de blaadjes lijken op die van Lepidodendon. De
bladlittekens zijn ruitvormig en staan in ruime spiralen gerangschikt. Ze
zijn steeds breder dan hoog. Kenmerkend is een streping die zich tussen de
littekens door slingert.
Soms zijn er naar boven en beneden driehoekige uitbreidingen te zien, die
aan bladkussens doen denken (klik op de foto rechts). |
Bothrodendron
Bothrodendron
minutifolium is een grote boom, die lijkt op Lepidodendron, maar
waarvan de blaadjes veel kleiner zijn. Op de takjes is een zeer fijne rimpeling
te zien die dwars op de lengterichting van de tak staat. De bladlittekens
zijn zeer klein.
Op de stam zitten grote littekens van afgevallen takken.
Knorria (stam waarvan de bast is afgevallen) wordt gekenmerkt door groefachtige
verdiepingen in de lengterichting (foto rechts). |
Top |