Opmerking. Van alle varensoorten zitten maar één of enkele stukken in de verzameling.
Zaadvarens hebben varenachtige bladeren maar zijn geen varens. Ze dragen,
zoals de naam zegt, zaden en moeten tot de naaktzadigen gerekend worden.
Het komt maar zelden voor dat een zaad aangehecht gevonden wordt, maar
één enkele vondst is genoeg om aan te tonen dat een bepaalde
bladvorm tot de zaadvarens behoort. De meeste zaadvarens waren boomvormig
maar er waren er ook die als lianen groeiden.
Aanvankelijk werden twee groepen van zaadvarens onderscheiden. Tegenwoordig
onderscheidt men een tiental groepen van het jongste Devoon tot in het Krijt.
De term zaadvaren is tegenwoordig eigenlijk meer een soort verzamelbegrip
voor alle vormen, die niet tot de varens of een der nog levende groepen van
naaktzadigen (coniferen, ginkgo's, cycadeeën) behoren.
Alethopteris
Dit is een genus waarvan de pinnulen breed aangehecht zijn en naar beneden langs de as aflopen. Verder hebben ze een duidelijke, meestal ingezonken hoofdnerf met min of meer loodrecht daarop staande zijnerven. Naast de hoofdnerf treden ook een aantal kleinere nerven direct vanuit de as de pinnulen in. De pinnulen zijn gaafrandig en meestal aan de basis met elkaar verbonden. |
|
Alethopteris decurrens heeft sterk aflopende, zeer smalle pinnulen (rond 3 mm), die tamelijk ver uit elkaar staan en meestal aan de basis met elkaar verbonden zijn. Toch kunnen ook vrijstaande pinnulen voorkomen. De nerven zijn zeer duidelijk en liggen vrij ruim. | Alethopteris lonchitica heeft langere (tot 5 cm) en bredere (tot 7 mm) pinnulen dan de vorige soort. Ze staan tamelijk dicht bij elkaar. Naar beneden toe in een pinna lopen de pinnulen minder sterk af en soms zijn ze zelfs wat ingesnoerd aan de basis. De top van de pinnule is toegespitst maar wel afgerond. |
Alethopteris serlii heeft iets kortere, tot 4 cm lange, en iets bredere (tot 9 mm) pinnulen dan A. lonchitica. De pinnulen hebben wat bollere zijkanten dan de vorige soort en ze zijn breed afgerond. |
Eusphenopteris
Dit is een zaadvarengenus met pinnulen die door insnijdingen zijn verdeeld in rondachtige tot soms bijna vierkante lobben. Die lobben zijn nooit getand, maar kunnen zelf wel weer gelobd zijn. |
|
Eusphenopteris hollandica heeft pinnulen met kleine ronde of eironde lobben, die wat gewelfd zijn. De topblaadjes van een pinna zijn ongeveer even groot als een pinnule. | Eusphenopteris neuropteroides heeft pinnulen met wat grotere, rondachtige tot ovale lobben. De pinnulen zijn breed aangehecht. De nervatuur is duidelijk zichtbaar. |
Eusphenopteris striata heeft pinnulen met maximaal vijf ronde of ovale lobben. De pinnulen zijn meestal plat en hebben een fijne, dichte radiale streping. | Eusphenopteris trigonophylla heeft pinnulen die als geheel vaak enigszins driehoekig zijn met rondachtige tot driehoekige lobben. De pinnulen zijn vaak wat gewelfd. |
Mariopteris Dit is een genus van klimmende zaadvarens. Het relatief kleine blad is tweemaal gevorkt en de pinna's eindigen vaak in een haak. Deze klimhaken zijn overigens lang niet altijd zichtbaar. De pinnulen zijn meestal min of meer driehoekig, maar ze kunnen ook afgerond zijn. Ze zijn gaafrandig tot licht gegolfd. De assen zijn dwarsgestreept. Het meest typische kenmerk van Mariopteris is de extra lob aan de basis van de pinnulen, al komt dit niet bij alle pinnulen voor. Deze extra lob is bij de onderste blaadje van een pinna het best ontwikkeld. |
|
Mariopteris muricata heeft stijve, driehoekige pinnulen, die breed aangehecht zijn. Alleen de onderste pinnule heeft een extra lob aan de onderzijde. | Mariopteris nervosa heeft stomp driehoekige pinnulen met heel duidelijke nerven. Ze zitten scheef aan de as. |
Mariopteris sauveurii heeft heel langwerpige pinnulen met een wat gegolfde rand. Ze zijn te beschouwen als pinna's met samengegroeide pinnulen. |
Neuropteris
Dit is een genus van boomvormige zaadvarens met veel soorten. Kenmerkend is dat de ovale en tongvormige pinnulen aan de basis in één punt aan de as vastzitten. De pinnulen boven in een veer zitten vaak breder vast. De bladeren waren meermalen geveerd en konden zeer groot worden. Voor een goede determinatie zijn boeken als Josten (1991) noodzakelijk. |
|
Neuropteris obliqua heeft pinna's, die eindigen in een
grote eindpinnule, die uit meerdere met elkaar vergroeide pinnulen bestaat.
De pinnulen zijn erg variabel van vorm maar hebben heel duidelijke nervatuur;
de zijnerven zijn vaak wat geknikt op de plaats waar ze zich vertakken. De pinnulen kunnen ook relatief groot zijn. |
Neuropteris attenuata heeft kleine pinnulen (tot 1 cm) die duidelijke, ruim liggende, vertakte zijnerven hebben, die niet geknikt zijn. |
Neuropteris bourozii heeft relatief grote, breed afgeronde pinnulen met een heel fijne nervatuur. Vanaf de middennerf lopen de zijnerven onder een scherp hoek omhoog, om met een zwakke boog naar de rand te lopen. Ze vertakken zich enkele malen. | Neuropteris heterophylla heeft middelmatig grote, tongvormige pinnulen met een middennerf die de top niet bereikt. De zijnerven lopen boogvormig naar de rand. |
Neuropteris hollandica heeft middelgrote pinnulen waarin de middennerf tot ongeveer driekwart van het blad loopt en waarin de zijnerven bijna recht zijn. | Neuropteris parvifolia is een soort met erg kleine pinnulen (meestal tot 6 mm). De zijnerven staan niet erg dicht op elkaar en verlopen een beetje bochtig. |
Neuropteris scheuchzeri is een grootbladige soort. De pinnulen zijn spits-driehoekig en ze zijn te herkennen aan een duidelijke korte streping tussen en over de nerven. Deze structuren werden tot nu toe als beharing geïnterpreteerd, maar enkele auteurs hebben onlangs gesuggereerd dat het resten van met latex- of harsachtige gevulde substanties zouden zijn. | Neuropteris tenuifolia heeft tamelijk grote, langwerpige pinnulen met duidelijke, vrij dicht bij elkaar liggende zijnerven. De soort is te herkennen aan een zeer fijne streping tussen de nerven (sterke loep!) |
Linopteris Dit genus is gekenmerkt door een netvormige nervatuur. Verder zijn de pinnulen vaak een beetje omhooggebogen. De pinnulen staan tegenover elkaar en een complete veer eindigt in een tweetal eindpinnulen. Opvallend is dat in Bode (1927), de soorten van dit genus veelvuldig genoemd worden, terwijl de hier beschreven verzameling maar een enkel stuk bevat. |
Linopteris neuropteroides heeft vrij grote
pinnulen (tot 4 cm maar meestal 2 cm lang). De mazen van de netvormige nervatuur zijn smal langwerpig. De middennerf loopt door tot op de helft van het de pinnule. |
Neuralethopteris Dit genus staat wat bladvormen betreft, zoals de naam al zegt, tussen Neuropteris en Alethopteris in. In de meeste gevallen zijn de pinnulen aan de basis ingesnoerd (Neuropteris-achtig), hoewel aflopende pinnulen ook kunnen voorkomen. De vorm en de nervatuur van de pinnulen lijken echter het meest op die van Alethopteris, d.w.z. dat de pinnulen lang en smal zijn, dat de middennerf tot in de top doorloopt en dat de zijnerven min of meer loodrecht op de rand staan. |
Neuralethopteris schlehanii heeft pinnulen die schuin omhoog gericht staan en aan de basis ingesnoerd zijn. Alleen in de top van de pinna's zitten ze breed aangehecht. De nerven lopen vanuit de middennerf schuin omhoog en komen min of meer loodrecht op de bladrand aan. |
Palmatopteris
Dit is een genus met diep ingesneden, handvormige (palmate) pinnulen. |
Palmatopteris furcata heeft pinnulen waarvan de lobben zeer smal zijn (tot 1 mm breed). Bij sommige vormen zijn de lobben meer met elkaar vergroeid en zijn de insnijdingen ondieper. Soms is een van de lobben haakvormig verlengd. Daarom neemt men aan dat het een klimplant was. |
Paripteris Dit is een klein genus waarvan de soorten tamelijk grote, tongvormige, veernervige, tegenover elkaar staande pinnulen hebben met een ronde top. Vaak zijn de pinnulen ook wat omhooggebogen. Bijzonder is dat de pinna's twee eindpinnulen hebben. |
Paripteris pseudogigantea heeft pinnulen die meestal niet langer dan 2 cm zijn. Daarin onderscheidt de soort zich van P. gigantea die pinnulen tot 4 cm heeft. De laatste soort heeft ook een kortere middennerf (tot halverwege het blaadje). Meestal worden de pinnulen los gevonden. |
Reticulopteris Dit is een genus dat gelijkenis vertoont met Neuropteris, maar waarvan de nervatuur opvallend netvormig is. De pinnulen zijn aan de basis sterk ingesnoerd. |
Reticulopteris muensteri heeft tamelijk grote pinnulen, de kleinere zijn meestal tongvormig, de grotere wat meer spits-driehoekig. Dit is de enige soort van dit genus in onze omgeving. Van deze soort worden grote ronde Cyclopteris-bladeren gevonden, die ook een netvormige nervatuur hebben. |
Cyclopteris Dit is de naam van grote, (meestal) rondachtige schutbladen die aan de basis van een veer van een zaadvaren hebben gezeten. Ze worden maar zelden aangehecht gevonden. Zie de afbeelding rechts voor de plaats van de Cyclopteris. |
Dolerophyllym goeppertii is de naam van een rondachtig blad met nerven die zich onder een scherpe hoek vertakken. De systematische plaats van dit (zeldzame) fossiel is nog niet duidelijk. |
Zaden Zaden worden in verreweg de meeste gevallen los van de bebladering gevonden. Een aangehecht zaad kan van wetenschappelijke betekenis zijn. Het determineren van losse zaden is vaak niet goed mogelijk omdat duidelijke kenmerken ontbreken. Met Cleal & Thomas (1994) kan een poging gedaan worden: een heel hoofdstuk is aan dit onderwerp gewijd. |
|
Hexagonocarpus hookeri. Zaden met zes duidelijke ribben, waarvan er in afdrukmateriaal doorgaans maar drie of vier zichtbaar zijn. | Carpolithus membranaceous. Kleine ovale zaden met onregelmatige lijnen. |
Carpolithus sp. Een vrij groot zaad zonder vleugels of versieringen. | Holcospermum sp. Zaden zonder vleugels maar met meer dan zes ribben. |
Trigonocarpus sp. Ovale, in dwarsdoorsnede driehoekige zaden met drie duidelijke ribben en soms nog drie minder duidelijke. |