Zaadvarens
Zaadvarens zijn ook goed vertegenwoordigd in het bekken van Graissessac.
De meest voorkomende soort is Odontopteris minor, dan komt
Dicksonites pluckenetii en vervolgens Callipteridium
pteridium. Zie ook de foto's onderaan de pagina.
Odontopteris
Kenmerkend voor dit genus is de
nervatuur van de pinnulen: er is geen of een zeer onduidelijke middennerf;
de nerven zijn min of meer gelijkwaardig en waaieren uit vanaf de aanhechting
aan de as. Vanaf de as gaan verschillende, zich vertakkende, nerven de pinnulen
in. Zie de figuur hiernaast.
Odontopteris minor. Deze
soort komt alleen in het Stefanien voor en is zeer algemeen in Graissessac.
De pinnulen zijn klein: ongeveer 1 cm lang en 2,5 tot 3 mm breed. Ze zijn
enigszins driehoekig en meestal toegespitst.
Odontopteris brardii. Deze
soort is veel minder algemeen in Graissessac en hij is te onderscheiden van
de vorige door de grotere pinnulen (tot 2,5 cm lang en 8 mm breed)
.
Odontopteris schlotheimii.
Kleine, rondachtige pinnulen die breed aan de as vast zitten.
Cyclopteris
Rondachtige of driehoekige blaadjes, die vaak los gevonden worden. Ze
hebben als een soort schutblad aan de stengel van een zaadvaren
gezeten.
Cyclopteris van Odontopteris.
Dit zijn driehoekige, ingesneden blaadjes.
Cyclopteris. Ook rondachtige
blaadjes komen voor. Deze zijn van andere zaadvarens.
Dicksonites
Dicksonites pluckenetii.
Deze soort komt veel voor. De bladrand van de pinnulen is gelobd en
de pinnulen zelf zijn bijna altijd enigszins bol
Callipteridium
Callipteridium pteridium. Ook
dit is een vrij algemeen voorkomende soort. Hij lijkt op een
Pecopteris, omdat de pinnulen over de hele breedte aan de as vastzitten.
De pinnulen hebben een duidelijke, ingezonken middennerf, ze maken een wat
onregelmatige indruk en ze zijn opvallend bol.
Pseudomariopteris
Pseudomariopteris busquetii.
De onderste pinnulen van een pinna hebben net als bij Mariopteris een
afwijkende vorm: ze hebben een extra grote lob aan de onderzijde.
Klik op een van de onderstaande foto's om verder te gaan.
Top |