In 1846 startte Darwin zijn studie van eendenmosselen en zeepokken, die acht jaar in beslag zou nemen. Daarmee onderbrak hij zij evolutiestudie. Hij kwam hier uit te voorschijn als een volwaardig bioloog/paleontoloog en dat gaf hem veel zelfvertrouwen. Hij had nu het gevoel dat hij recht van spreken had.

Hierboven twee bladzijden uit de zeer volledige en gedetailleerde monografie in twee delen, die verschenen in resp. 1851 en 1854. De boeken zijn nog steeds belangrijk. Hij behandelde er zowel de nog levende als de fossiele zeepokken en eendenmosselen. Voor zijn evolutietheorie heeft er ook veel aan gehad, omdat hij er allerlei voorbeelden uit kon halen. Het maken van de boeken heeft hem wel enorm veel moeite gekost en op het laatst had hij er grondig genoeg van.

Darwin 37

Vorige

Stop

Volgende