Neveldag in Rotterdam Die schijnbare eentonigheid, die schreidt door de dagen; Vrouwe zonder schoon, met oogen vèr en léég ... Ik kan met U den dag niet tot het einde dragen, Toch gij - in traag bewege' een bitse onvermurwb're veeg ... Het is de zwerverstrots, die weert het vrucht'loos klagen, Het wilde hart, dat als een adelaar het mistig dal ontsteeg Van dezen dag, het daalt moe neer en vindt geen rood behagen In 't bestaan, het schuifelen van moede voeten in een schemerende steeg. Doch als de schemerregen dekt het troosteloos bewegen Van den dag, gaan er de kleurenlichten open als de bloemen in de Mei; De deemstering stroomt vol van vlotte heete fluisteringen ... Is dit de wereld troost voor alle matte slapelingen Van den dag, als daar het late klokgebei Het Sodoms leven wekt van schuifelende veilen in de strate' en stegen? |