Terug

Maas bij Rotterdam

Hoe traag en breekbaar zijn de kleurenslangen,
Die leven op de Maas, gebaad in geur'ge vloed -
De logge schepen, rookend en vol zwerfverlangen
Berusten aan de touwe' en dampen smook en roet.

De vinnige skeletten van de kranen, sliertend lange,
Wachten in hun bleeke dampen tot het goed,
Dat in de ruimen rust, aan hunne stalen peezen wordt gehangen;
Maag're sjouwers, zonder humor. zonder bloed ...

Die drukke slepertjes, ze dampen als een zeeboot!
Ze schieten als nerveuze juffers door de kiere' en spleten.
Ze gillen hoog en schel en schuile' amechtig dan tot dampende klis ...

Dan brandt uit 't nijvre Westen 't avondrood ...
En rooder lichten gloren op het water, dat gaat zweeten,
Het moegeroste water, dat een kolk van heete kleure' en kronkelschwa'uwen is ...