Langs Moeders tuin
Die vale oude wand van de schuur, vol fluweelen groene mossen ...
Er klimt een vuurwerk van de kers langs naar omhoog, met brandende
bloementrossen,
Lichtende kelken, van geur en van zonlicht volgedropen,
Slorpende honingzoete lippen, brandend en van gloed gebarsten, die het
leven sloopen ...
Want hoe kort van duur is deze schrikkelijke hooggespannen
liefdebrand;
De heete kleuren smelten op het groene rooster van hun brooze plant
En druipen tot den grond, waar 't ééne massa vuur en licht
wordt;
Daar, waar de wonderlijke plant zijn bolle zaden in zijn gouden puin
stort ...
En boven die geurenbrand blaakt 't godd'lijk zonnegeel,
En 't hoogst broosgroen der linde, de boom met de godinneveel ...
Zeg, moeder, in die lichten, voor U, al zijt ge gestorven,
aangestoken,
Daar eens ging Uw trage oude voet, die nooit een bloemsteel heeft
gebroken,
Die zwarte kaper en Uw losse lila jak ... die groene oudgediende
rok,
Die zilv'ren haren en Uw gelaat ... een roze, rijpe hemelvrucht,
vòldrágen - zonder vreugd'of wrok.
|