Het aardsche maal Zoo is de late zonnelach De schoonste vóór den nacht En is de dag te prijzen ... O vreugd' die in mij lacht, De late zon der rijpe grijzen ... 't Is daarom dat ik 't leven prijzen mag. Ik neem het levensbrood Van Uwe Hand en eet het wel voldaan - O jeugd, die eet met lange tanden En grijpt het Ideaal over het graan Dat groeit slechts in de aardsche landen ... Wie eet hier kost die schenkt slechts goede Dood? O rijke dag die mij deed eten Zonder morren om de grove kost ... O vreugde die het maal mij bracht ... Want in het land van kore'en most Vindt, die verzwerft, zijn maaltijd vóór den nacht; God heeft geen muschje nog vergeten ... En vóór de zonne zinkt Rest mij het uur van nabetrachten; Na 't rijke maal is peinzen wonderzoet En zonder vrees zie ik uit lichte schachten Nachtbloem openstralen uit de late zonnegloed, Waarin één traan als klare nectar blinkt ... mei 1945 |