Terug

Herfst

Hij lacht door kieren in mijn stille huis
En slaat het hart met oude memeringen.
Hij gaat door't avondbosch in gouden schemeringen,
Zijn snelle voeten ritsen door het brooze bladergruis.

Hij zaait de kleffe gele looverlingen.
Zijn heete zon in 't noen zoekt in het spinnepluis
De klare nachttraan, en in 't boomgeruisch
Herhaalt hij tot het ziek seizoen de vroolijke vergane dingen.

Hij is een kleurenzot en breekt de zomerorde;
Hij warrelt ze dooreen en droomt zich daarin dood ...
Juist als de boomen naakte klagers worden.

Hij sterft in 't felste hoogste avondrood.
En om zijn doodbaar dansen naakte woeste windenhorden,
De winter laat hem onbegraven op zijn doodenwade van nood.