Boven de oranje zonnedaken Boven de oranje zonnedaken Rijzen zware kruinen der kastanjes, Roode en witte bloesemkaarsen, die er blaken In de groene wuivende franjes ... Wolken pluisjes, engeltjes, die waken. De mariamantel sluit ze teder in; 't Is of daar de winden zacht ze raken En dan gaan ze spiedend weer het Westen in ... Hoe mild ligt daar de aarde: Héél vèr daar groent mijn kleine gaarde ... Ik zie de bloesemveeren wuiven En blank hun loovers om zich stuiven ... Dan spreken vèr de boomenkruinen, Uit de kleine witgehekte schaduwtuinen ... |