Email

Kleine gids voor de Piesberg                 

Geologie en historie
De Piesberg ligt in een gebied waar tijdens het Boven-Krijt een magma-intrusie heeft plaatsgevonden. Tot ongeveer 5 km diepte is het vloeibare gesteente in de aardkorst omhoog gedrongen, voordat het stolde. Het steenlichaam dat op deze wijze gevormd is, wordt het Massief van Bramsche genoemd.
De intrusie had allerlei gevolgen. In de eerste plaats heeft zij waarschijnlijk invloed gehad op de vorming van de Piesberg zelf. Want hoewel in het Osnabrücker Bergland ook sprake is van plooiingen door de Variscische gebergtevorming, heeft onderzoek aangetoond dat de Piesberg meer als een omhooggeduwd stuk aardkorst beschouwd dient te worden. Er heeft hier, naast plooiing,ook verticale breukvorming en opheffing plaatsgevonden.
Een tweede gevolg is dat de steenkool veel sterker ingekoold is dan die van b.v. de Schafberg bij lbbenbüren. De kool heeft in deLagen in de Piesberg Piesberg het anthraciet-stadium bereikt als gevolg van de hoge temperatuur veroorzaakt door de intrusie. Verder is de zandsteen van de Piesberg bijzonder hard geworden door diagenese. Deze steen wordt dan ook al sinds 1859 gewonnen en in de handel gebracht onder de naam Carboonkwartsiet Het is echter eigenlijk kwartsietische zandsteen, Een derde gevolg van de intrusie was de vorming van nieuwe mineralen. Zo is het organische materiaal van de planten vervangen door het mineraal Gümbeliet: het mooie glanzende of gekleurde laagje dat de fossielen bedekt.
 
De in de Piesberg ontsloten lagen dateren uit het Boven-Carboon en wel uit het Westfalien D. Ze zijn daarmee iets jonger dan de lagen van de Schafberg, die uit het Westfalien C zijn. De afmetingen van het Carboonvoorkomen op de Plesberg zijn maar klein: 1200 m bij 1900 m. In de afbeelding hiernaast (naar Klassen 1984) is een overzicht gegeven van de diverse kolenlagen (Flöze).
In het schema staat bijv. bij Flöz Zweibänke: 53K 8B 15K. Dit betekent: 53cm kolen, 8 cm onbruikbare steen (Bergemittel), 15 cm kolen.
Flöz Zweibänke ligt op de grens van het Westfalien C en D.
De kolenlagen zijn gedurende honderden jaren ontgonnen en de Piesberg-anthraciet was erg gewild vanwege de hoge verbrandingswaarde en de geringe rook- en roetvorming. Vanaf ca. 1870 moest men echter diepe schachten gaan graven waarbij problemen ontstonden met het toestromende water Deze problemen heeft men nooit goed onder controle gekregen. ln 1898 is de winning van steenkolen gestaakt.
Bij de winning van de kwartsietische zandsteen komen nogal eens oude mijngangen te voorschijn, sommige bevolkt door vleermuizen. Eén zo'n gang is tot natuurreservaat verklaard.


Kolenlagen in de Piesberg
Lagen in de Piesberg

De lagen
Flöz Zweibänke ligt het diepst in de groeve. De fossielen uit deze laag zijn vaak zilverkleurig, maar ze kunnen ook prachtig geel zijn. Als de laag goed ontsloten is, kunnen mooie fossielen gevonden worden.
Een andere rijke laag is Flöz Dreibänke, die fossielen in allerlei kleuren levert.
Flöz Mittel is een dun laagje dat soms ook toegankelijk is. Van  Flöz Johannisstein is de laatste tijd soms ook iets te vinden.
Zweibänke en Dreibänke zijn de belangrijkste leveranciers van fossielen.

De fossielen

De Piesberg heeft in de loop der jaren heel veel prachtige fossielen opgeleverd. Het kleurige laagje gümbeliet maakt de fossielen extra aantrekkelijk. De omstandigheden in de groeve veranderen snel en daardoor wordt soms veel en op andere momenten minder gevonden .Het verzamelen voor een excursie vindt altijd plaats op de parkeerplaats aan de Grubenweg in Lechtingen (Wallenhorst). Vandaar loop je de asfaltweg omhoog, je slaat iets voor het einde de onverharde weg naar links in en aan het einde van het hek dat daar langs staat, neem je het paadje naar rechts. Dan loop je gemakkelijk de groeve in.
Daar sta je dan: met uitzicht op een immense kuil. Waar zul je gaan zoeken? Een goede stelregel is altijd: ga naar de zwarte plekken in de groeve, want daar zijn de kolenlagen ontsloten. Een andere regel is: ga naar plekken toe waar anderen aan het zoeken zijn. Als je ergens heel ver weg, vaak op het diepste punt, een figuurtje van een fossielenzoeker ziet dan is er een goede kans dat daar de laag ontsloten is. De laag met fossielen zit boven de kolenlaag, onder de kolenlaag zit een laag met wortels van paardenstaart- en wolfsklauwbomen. In de wand zoeken is echter niet zinvol, in de zool soms wel. Meestal zoek je in losse brokken steen.
Wat gereedschap betreft neem ik altijd een mokertje (750 gram) en enkele platbekbeitels mee. Een mini-houweeltje (20 cm) kan nog wel eens van pas komen. Anderen gebruiken ook wel een geologenhamer of een stratenmakershamer. Natuurlijk kranten om de fossielen in te pakken en handschoenen om wonden te voorkomen. Het kan modderig zijn, dus laarzen of stevig schoeisel. Voorschrift is een helm en een geel of oranje hesje te dragen. Aan groepen wordt in het algemeen vriendelijk toestemming gegeven.

De fossielinhoud van de lagen bestaat voor een flink deel uit varenachtige bladeren, waarbij aangetekend moet worden, dat het merendeel daarvan niet van varens maar van zaadvarens afkomstig is. Verder loof en aren van paardenstaartbomen en van wolfsklauwbomen, bladeren en bloeiaren van Cordaites. Zaden komen wel voor maar zijn niet overvloedig. Stammetjes van wolfsklauwbomen zijn ook vrij zeldzaam.
Determinatie van varenachtige bladeren
Soms worden ook degenkrabjes en insectenvleugels gevonden.

De afbeelding hiernaast kan dienen om een eerste grove determinatie van varenachtige bladeren mogelijk te maken:
A. Neuropteris-achtig (zaadvaren)
B. Pecopteris-achtig (varen)
C. Alethopteris-achtig (zaadvaren)
D. Sphenopteris-achtig (varen, zaadvaren of onbekend)
E. Mariopteris-achtig (klimmende zaadvaren)
F. Cyclopteris (schutblad van zaadvaren)
G. Aphlebia (schutblad van kiemplant van zaadvaren)

 -  Van het genus Neuropteris komen heel veel soorten voor. Nadere determinatie kan via deze website: fossieleplanten.nl of (beter) met boeken als Josten (1991) of Cleal & Thomas (1994).
De meest voorkomende soort is N. attenuata met tamelijk wijd uit elkaar staande nerven.
Van grootbladige soorten als N. scheuchzeri (met behaarde blaadjes) vind je meestal alleen losse blaadjes.
Reticulopteris muensteri heeft netvormige adering.
Pecopteris-soorten komen minder voor. Meestal betreft het P. miltoni met wat gekartelde blaadjes.
-  Van Alethopteris ben ik drie soorten tegengekomen, maar niet in grote aantallen.
Sphenopteris-achtige bladeren zijn niet altijd makkelijk te determineren. Verschillende Eusphenopteris-soorten komen voor en verder Palmatopteris met diep ingesneden blaadjes.
Kleine, fijnverdeelde blaadjes horen meestal bij een echte varen zoals Renaultia.

Mariopteris muricata is de meest voorkomende Mariopteris-soort. Maar ook M. nervosa en
M. robusta (in F. Johannisstein!) komen voor.
Cyclopteris-bladeren zijn vrij algemeen, aphlebia’s vrij zeldzaam.
Dit overzichtje is natuurlijk niet volledig.

Hierna is een aantal algemene soorten afgebeeld.



Neuropteris attenuataNeuropteris attenuata (zaadvaren)
Reticulopteris muensteri
Reticulopteris muensteri
(zaadvaren)
Pecopteris miltoniPecopteris miltoni (varen- met sporendoosjes)
Alethopteris grandinii
Alethopteris grandinii (zaadvaren)
Palmatopteris furcata
Palmatopteris furcata
Eusphenopteris sp.
Eusphenopteris sp.(zaadvaren)
Mariopteris muricata
Mariopteris muricata (klimmende zaadvaren)
Renaultia gracilis
Renaultia gracilis (varen)
Cyclopteris
Cyclopteris (schutblad van een zaadvaren)
Aphlebia
Aphlebia (deel v.e.schutblad van een jonge varen)
Annularia radiata
Annularia radiata (loof van een paardenstaartboom
Asterophyllites equisetiformis
Asterophyllites equisetiformis (loof van een paardenstaartboom)
Sphenophyllum cuneifolium
Sphenophyllum cuneifolium (kruidachtige paardenstaart)
aad van een zaadvaren
Zaad van een zaadvaren
Cordaianthus
Cordaianthus (bloeiaar van Cordaites)
Cordaites
Cordaites (blad van een naaktzadige boom of struik)   Coll. André Mommers, foto: Xander Kaspers

K.-H. Josten: Die Steinkohlenfloren Nordwestdeutschlands (1991)  (determinatiewerk in twee delen)
 C.J. Cleal & B.A. Thomas: Plant fossils of the British Coal Measures (1994)
 H. Klassen.Geologie des Osnabrücker Berglandes (1984)
Top